Waarom herdenken? Waarom verootmoediging

Dinsdagmorgen jongstleden nog stond ik, met een aantal genodigden, bij de gedenksteen ‘De Bruine Enk’ in Nunspeet. Samen met de kinderen uit de groepen 8 van de Nunspeetse basisschool De Bron. Zij hebben dit monumentje geadopteerd en houden daarbij jaarlijks een herdenkingsplechtigheid. Hiermee wordt voor komende generaties de herinnering aan het werkkamp De Bruine Enk levend gehouden.
Exact op de datum van vandaag, 3 oktober, zijn in de Tweede Wereldoorlog circa 60 Joodse dwangarbeiders hiervandaan op transport gezet naar Westerbork, om later te worden gedeporteerd naar de vernietigingsoorden van de nazi’s. Voor de werkgroep, die deze avond heeft voorbereid, is o.a. dit transport aanleiding geweest om op de vooravond van Israëlzondag 4 oktober – morgen dus – een avond te beleggen van herdenken, verootmoedigen en schuld belijden.
Gelukkig is dit ontstellende gebeuren niet het enige dat over Joodse mensen in Nunspeet is te vertellen. Er zijn ook veel onderduikers gehuisvest geweest in ons dorp. Zoals bijvoorbeeld de fam. Härtz bij Opa Bakker en tante Cor aan de Albertlaan, de Ecksteins bij de fam. Van Ede aan het Potsgildewegje, de fam. Bartfeld bij de fam Stevens, de fam. Alter bij de fam. Van der Hoef aan de Bergakkerweg. De genoemde Opa Bakker en tante Cor waren ook nauw betrokken bij het “Pas Op”- Kamp, dat op initiatief van de Heer Baumhauer is gebouwd in de Soerelse bossen. Daar zaten gedurende anderhalf jaar gemiddeld 80 – 100 personen ondergedoken.
Hier moeten de namen van o.a. Gerrit Karsten,  Gerrit Mazier, boswachter Van Schaarenburg, fam. Vos en Willem Westerhuis met ere worden genoemd. En ook die van politieagent Evert Jan Evers, die zieke onderduikers in het zijspan van zijn motor naar het ziekenhuis Salem te Ermelo reed. En zo zouden er  meer te noemen zijn.
Maar er ging ook veel nìet goed, zodat uiteindelijk meer dan honderdduizend Joodse Nederlanders gruwelijk zijn vermoord. De Jodenvervolging in ons land was heel efficiënt: er was een goede administratie en politie en ambtenaren werkten meestal goed mee. Zodoende is dit getal beduidend groter geworden dan in landen als België en Denemarken.
Een getal, dat Europabreed de onvoorstelbare hoogte van 6 miljoen bereikte. Dit noopt tot verootmoediging. Hier ligt een zware collectieve schuld.
Een vraag die ons wat nader komt is, of de christenen zich destijds actief in het verzet hebben geweerd.
Jawel, die waren er. In het rijtje Nunspeters, dat ik zojuist heb genoemd, waren ook christenen. Ook waren er wel protesten van de kerken in Nederland, maar ondanks dat moet in het algemeen gezegd worden, dat de christenen zich nogal terughou-dend hebben opgesteld. Gelukkig waren er, die het wel opnamen voor de Joden, maar hun aantal was beperkt. De bekendsten van hen waren bijv. de predikanten Jan Koopmans, Jan Overduin en kardinaal De Jong.  Ook Prof. Miskotte spaarde de bezetter niet. Maar het overgrote deel is niet in de bres gesprongen om de Shoa tegen te houden. Men leefde ook toen met betrekking tot Joodse mensen veelal met stereotiepe beelden. In het christelijke dorp, waarin ik zelf vlak na de oorlog ben opgegroeid, was een Jood een man , die met een bakfiets langs kwam om vodden op te kopen, een lompenjood zogezegd. Dat hij “een beminde om der vaderen wil” is, aldus de Apostel Paulus, bleef volledig buiten beeld, en een “oudste broeder” was hij al helemaal niet! Het is overigens zeker niet mijn bedoeling om hier met een beschuldigende vinger te wijzen. Aan ons namelijk de eerlijke vraag of we het in de dreigende context van de oorlog, of in het milieu van toen er beter zouden hebben afgebracht. Het moet ons veeleer leiden tot verootmoediging.

.
Een andere, toch wel prangende vraag is, hoe het zó ver heeft kunnen komen.
Wat heeft de nazi’s, onder leiding van Adolf Hitler, er toe gedreven het hele volk der Joden te willen vernietigen? Wetenschappers hebben na W.O.II geprobeerd dit dieptepunt in de geschiedenis van de mensheid min of meer te duiden. In ieder geval komt uit hun onderzoekingen duidelijk naar voren dat het “Joodse ras”, waarover de eeuwen door allerlei leugenachtige verhalen zijn doorverteld, moest worden uitgeroeid. En het is bepaald schokkend te noemen, dat Hitler en zijn trawanten zich voor hun macabere besluit hebben kunnen beroepen op vele kerkelijke uitspraken vanaf de vroege kerk tot in de twintigste eeuw! Het is nu niet het moment om daar al te uitvoerig bij stil te staan, maar enkele feiten moet ik toch noemen.
In de 4e  eeuw riep bisschop Johannes Chrysostomus zijn gemeenteleden op zich ver te houden van omgang met Joden, aangezien zij – en nu citeer ik – “de universele schandvlek en smet van de wereld zijn”.
Een aantal eeuwen later laat paus Innocentius III vastleggen, dat Joden mensen zijn zonder rechten en kondigt hij “het eeuwige knechtschap” van de Joden af.
Onder leiding van dezelfde paus bepaalde het concilie van Lateranen, dat zij werden uitgesloten van alle overheidsfuncties. Bovendien werd het betreden van overheidsgebouwen aan hen verboden. Deze sociale isolatie leidde geleidelijk tot het vormen van getto’s. Ook heeft dat concilie besloten, dat Joodse mensen een Kaïnsteken op hun kleding moesten dragen, een gele vlek. De voorloper van de Jodenster dus.
De grote Reformator Maarten Luther verwachtte aanvankelijk, dat de Joden zonder enige aarzeling het gezuiverde christelijke evangelie zouden omhelzen. Toen dat niet gebeurde sloeg de teleurstelling van Luther al snel om in bittere haat. Zijn anti-Joodse pamflet “Von den Juden und ihre Lügen” bevat zodanig onthutsende taal, dat ik u die op dit moment wil besparen. Een pamflet trouwens, dat door Hitler met aandacht en instemming is gelezen!
In de eerste helft van de vorige eeuw streefde de Deutsche Evangelische Kirche naar een ‘Judenreine’ kerk. Zij steunde de Ariërparagraaf en wilde die voor ambtsdragers invoeren.
.
Bij zijn 50ste verjaardag werd Hitler door dr. Werner – de voorzitter van de duits-evangelische Kirchenkanzlei – in een artikel bewierookt als “Wundermann Gottes”. Deze woorden werden geschreven nà de boycot van Joodse winkels in 1934, nà de aanname van de Neurenberger rassenwetten en nà de Kristallnacht van 9 november 1938! Allemaal feiten, die nopen tot diepe verootmoediging, want ik noem ze bepaald niet om onze Duitse buren in een kwaad daglicht te stellen. Voor ons is opnieuw de vraag hoe onze opstelling zou zijn geweest in de context van toen.
Dat geldt ook dichter bij huis, t.a.v. kerkelijke voorgangers in ons eigen land. Ik noem er twee. Van Professor Hugo Visscher is bekend, dat hij adviseur was van de NSB-er Mussert in schoolzaken en eredienst. En in zijn theologie zijn antisemi-tische trekken aan te wijzen, waarbij op basis van de uitleg van de zgn. bloedtekst in Mattheus 27 : 25 de Joden wordt verweten, dat zij de Messias hebben gedood. Zij hebben daardoor alle ellende de eeuwen door aan zichzelf te danken.
Abraham Kuyper hekelde in een artikelenserie de in zijn ogen buitensporige invloed van Joden in Nederland, invloed bijvoorbeeld in de pers, de rechtspraak, in de financiële wereld en in de politiek. Volgens hem blijven Joden vreemdelingen, mensen die wel gastrecht mogen genieten, maar geen staatsburger mogen zijn.
Op de achtergrond van het denken van laatstgenoemde twee speelt de theologische opvatting mee, dat het volk Israël geen plaats meer heeft in het heilsplan van de Allerhoogste en dat beloften, die nog uitstaan, op de kerk zijn overgegaan.
Eigenlijk waren de Shoa èn de wonderbaarlijke stichting van de staat Israël 3 jaar na de Tweede Wereldoorlog blijkbaar nodig om ons wakker te schudden en met andere ogen naar het Joodse volk te leren kijken. Daar hebben de wonderlijke overwinningen in de 3 oorlogen daarna, de Onafhankelijkheidsoorlog in 1948, de zesdaagse oorlog in 1967 en de Yom Kipoeroorlog in 1973 ook aan bijgedragen. De Shoa leek een bevestiging van de idee, dat God Zijn volk volstrekt had losgelaten en zou willen vernietigen, zoals Hij dat na de zonde met het gouden kalf bij de Horeb van plan was. Maar de staat als thuisland voor dit zo geplaagde en gedecimeerde volk, werd gezien als een teken, een wonder van Godswege!
.
Blijkbaar was Israël toch nìet afgeschreven en moesten wij de profetieën, die over de toekomst spreken, niet zomaar van toepassing laten zijn op de kerk. Blijkbaar heeft de Eeuwige toch nog heilvolle plannen met Zijn volk!
Dit inzicht mocht wel leiden tot diepe schaamte en tot verootmoediging. Wij hadden het veel over de blindheid van de Joden met betrekking tot de Messias, maar wij zagen zelf aan de beloften Gods ten aanzien van Zijn volk voorbij! Dat leidde in de kerkelijke praktijk tot wat Jules Isaäc noemt “de catechese der verguizing”.
Over blindheid gesproken.
Dàt erkennen tegenover de Eeuwige en Zijn volk,in een gestalte van verootmoe-diging en schuldbesef, daarop is zegen te verwachten. De profeet Daniël ging ons hier in vóór, door in zijn gebed, dat wij kunnen lezen in Daniël 9, inclusief te bidden. Hij deelde in de zonden en de schuld van zijn voorvaderen door voortdurend te spreken in de ‘wij-vorm’. Een voorbeeld ter navolging!
Dat geldt evenzo voor de profeet Nehemia als hij bidt: “Ik belijd de zonden van de Israëlieten,die wij tegen U begaan hebben. Ook ik en mijn familie hebben gezondigd”.
In 2 Kronieken 7 vs.14 zegt de HEERE:
“Wanneer Mijn volk, waarover Mijn Naam is uitgeroepen, in ootmoed buigt en bidt en zij Mijn aangezicht zoeken en zij zich bekeren van hun slechte wegen, dan zal Ik vanuit de hemel horen, hun zonden vergeven en hun land genezen”.  Natuurlijk wordt hier gesproken over het volk Israël en niet over ons.
Toch mag ook een woord als dit aan ons de hoop geven, dat de weg van verootmoediging ons heil brengt en tot zegen zal zijn!

Nunspeet, 3 oktober 2020
Marinus ten Brinke